Vita - Theater in het museum

Vita - Theater in het museum

Vita: theater en museumbezoek in één!

Oriënteren: De leerlingen oriënteren zich in de klas met de leerkracht op het museum als plek om te bezoeken. Wat kan wel en wat kan niet in het museum? Wat is het onderwerp van de les in Rijksmuseum Twenthe? 

Onderzoeken: Wat is het verschil tussen tentoonstelling en voorstelling? Dit komt aan de orde in de klas en opnieuw bij de ontvangst in het museum. 

Uitvoeren: Voorstelling. Vita zoekt een plekje in het museum waar zij zich thuis voelt. Maar steeds wanneer ze denkt het gevonden te hebben, voelt ze zich toch weer niet op haar plek. Alsof ze een puzzelstukje is in de verkeerde puzzel. Kon iemand haar maar helpen, dan zou het makkelijker zijn… Tijdens deze interactieve theatervoorstelling door het museum worden de kinderen meegenomen door het meisje Vita. Ze bezoeken verschillende zalen en bekijken de kunstwerken. Wat zie je allemaal en wat doet dat met je? Wanneer ben je ergens op je plek, voel je je ergens thuis?

Evaluatie: Voor in de klas door de leerkracht is er een afsluitende les met enkele kunstzinnige opdrachten. De leerkracht ontvangt vanuit het Cultuurmenu automatisch een algemene evaluatie. 

Dit aanbod is te boeken voor de maanden februari en maart 2024. Dat kan met gratis busvervoer; 55 passagiers passen in onze museumbus. Wil je dat, geef dat dan aan in het vak Voorkeursdag(en)/tijd. Houd er rekening mee dat dit de mogelijkheden qua datum en tijd iets beperkt. Ook kan het zijn dat we je vragen om twee groepen tegelijk te laten komen.

Vita is een samenwerking tussen Theater Sonnevanck en Rijksmuseum Twenthe.

Leerplankader

Oriënteren
(10 punten)
Onderzoeken
(90 punten)
Uitvoeren
(0 punten)
Evalueren
(0 punten)

De leerling kan zich binnen de context van een betekenisvol thema of onderwerp openstellen voor beeldende vormgeving en beeldende kunst (autonoom en toegepast). De leerling kan in een beeldbeschouwings-gesprek de betekenis die hij aan beeldende vormgeving en beeldende kunst geeft onderzoeken en een relatie leggen met de middelen die de maker heeft gebruikt zoals beeldaspecten, materialen en technieken. Hij kan daarbij openstaan voor betekenissen die anderen daaraan geven (waaronder de vormgever, kunstenaar).

De leerling kan bronnenonderzoek doen en aspecten van wereldoriëntatie en beeldende vormgeving en beeldende kunst (waaronder cultureel erfgoed ) gebruiken als inspiratiebron voor eigen beeldend werk. De leerling kan binnen de context van het thema/onderwerp gericht experimenteren met beeldaspecten en materialen en technieken en verschillende mogelijkheden uitproberen. De leerling kan onderzoeken volgens welke stappen hij de beeldende opdracht het beste kan uitvoeren. Hij kan daarbij teruggrijpen naar de informatie en de ideeën die hij heeft opgedaan in de oriëntatiefase.

De leerling kan bewuste keuzes maken bij het uitvoeren van de opdracht en aangeven hoe hij gebruik heeft gemaakt van ideeën die hij heeft opgedaan in de onderzoeksfase. De leerling kan zijn keuzes motiveren en daarbij rekening houden met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn plannen volgens een bepaalde werkvolgorde uitvoeren en daarbij gebruik maken van zijn kennis en inzicht in het gebruik van materialen, technieken en gereedschappen.

De leerling kan vertellen over het verloop van zijn werkproces en daarbij zijn werk vergelijken met de criteria van de opdracht en zijn eigen criteria. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor het eigen product en werkproces en dat van anderen. De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen in zijn eigen werk en dat van beeldend vormgevers/kunstenaars en daarbij binnen- en buitenschoolse kunstervaringen betrekken.

De leerling kan zich binnen de context van het thema of onderwerp openstellen voor dramatisch spel in binnen- en buiten-schoolse situaties met al zijn zintuigen en deze ervaring gebruiken bij zijn eigen dramatisch spel. De leerling kan met anderen een (beschouwings-)gesprek voeren over een voorstelling en er betekenis aangeven.

De leerling kan onderzoek doen naar de spelelementen wie, wat, waar, wanneer, de speltechnieken en spelstijlen. De leerling kan onderwerpen/thema's (bijvoorbeeld uit andere leergebieden) gebruiken als inspiratiebron voor het vormgeven van dramatisch spel. De leerling kan zelfstandig of samen met groepsgenoten een rol of spelsituatie bedenken.

De leerling kan zelf een spelimpuls aandragen en meegaan met het spel van een ander. De leerling kan bewust de spelelementen wie, wat, waar, wanneer in spel vormgeven. De leerling kan zijn emoties uitdrukken in spelwerkelijkheid, betekenis geven aan zijn spel en aan zijn uitvoering zeggingskracht geven. De leerling kan een scène spelen met een duidelijke opbouw en spanningsboog. De leerling kan spelopdrachten uitvoeren, actief meespelen met de dramatische werkvormen: tableau vivant, afspreekspel, dialoogspel, toneelspel, tekstspel en improvisatiespel/ inspringspel en kan in zijn spel bewust gebruik maken van de theatrale ruimte, het decor en de attributen. De leerling kan een korte, vaste tekst hanteren en kan zelf onder begeleiding een korte dialoog schrijven. De leerling kan samen met anderen in groepsverband een presentatie geven aan een onbekend publiek en maakt hierdoor theater.

De leerling kan aan de hand van zijn spel de keuzes motiveren die hij met zijn groepje heeft gemaakt. (Wat was je/jullie plan? Wat heb je gebruikt als inspiratiebron? Wat heb je onderzocht? Wat is wel/niet gelukt?) De leerling kan een relatie leggen tussen oplossingen en keuzes in zijn eigen werk en die van anderen, waaronder (semi)professionele kunstenaars. De leerling kan zijn waardering uitspreken voor zijn eigen spel en voor het spel en de ideeën van anderen.